Elke donderdag slaap ik slecht. Mijn wekelijkse afspraak bij de fysiotherapeut is zo vroeg dat ik de hele nacht bang ben om me te verslapen. Ik schrik een paar keer per nacht wakker om alsnog half in pyjama ruim tien minuten na zes uur naar binnen te strompelen in zijn tot praktijk verbouwde garage. Gelukkig kan hij heel goed dealen met chronische probleemkwesties en zegt hij er niets over, hoewel ik hem ervan verdenk mij later voor straf nog even extra pijn te doen. Want daar is hij goed in, in mensen pijn doen.
Met een uitdagende blik trekt en duwt hij aan mijn enkel en vertelt ondertussen dat hij een fotomuur wil maken van mensen met pijn. ‘Niets zo mooi als het ontstaan van pijn in het gezicht van mensen’, zei hij de laatste keer. ‘Ik kan precies zien wanneer de echte pijn eraan komt, dat ene moment waarop de grens echt bereikt is en een patiënt die echte pijn voelt, práchtig.’ Ik antwoordde dat het mij niet zo’n goede reclame leek, en dat het maar goed was dat hij al genoeg patiënten had. Het leek me ook beter om die foto’s niet in de wachtkamer op te hangen, maar daar was hij het niet mee eens. ‘Deze pijn is helend.’
En daar moet ik hem gelijk in geven, mijn enkel begint eindelijk weer een beetje leuk mee te doen met mijn leven. Soms zelfs op hakken. ‘Misschien maak ik wel een doorlopende filmvoorstelling van mensen tijdens die aanzwengelende pijn, tot dat ene moment waarop ze het echt niet meer uithouden en het uitschreeuwen.’ Hij schat mijn enkel een stuk flexibeler in dan ik. Elke week zoekt hij de grenzen van mijn pijngrens, goede manieren en hypermobiliteit op. En elke keer als ik op het punt sta om het uit te schreeuwen van de pijn en hem een enkeltje naar de landelijke klachtencommissie wil toewensen, is opeens mijn enkel weer licht, niet meer dik en, vooral: zonder pijn.
‘Het mooiste is het gezicht van mensen ná de pijn. Want zo sereen zie je de mensen niet vaak, de schoonheid zit in het afscheid van de pijn.’
‘Ik verheug me er elke keer weer op’, antwoord ik cynisch. Toch huppel ik weer blij naar buiten.
Ik dacht dat ik alle vormen van pijn en afscheid wel kende, dat ik na al die jaren wel wist hoe ik daarmee om moest gaan. Ik was niet bang voor pijn en kon afscheid nemen zonder achterom te kijken. Tenminste, ik dacht dat ik dat kon. Ondertussen was ik op zoek naar glimpen uit mijn verleden om mezelf aan vast te klampen.
Elke week mag ik een andere kleur tape kiezen en ik herinner me steeds beter hoe het ook alweer voelde om als een volwassen vrouw zonder angst de wereld in te stappen. Hoe het voelt om zonder enige twijfel of oordelen kleur te bekennen. Ik omarm vol overgave de geagendeerde pijn op die achterlijk vroege vrijdag, want juist daardoor kom ik vooruit. Soms snel, soms tergend langzaam en soms met de angst om weer te vallen. Maar daarover nadenken werkt juist averechts. Want het enige wat ik hoef te doen, is mijn ene voet voor de andere zetten, in mijn eigen tempo en met mijn hoofd omhoog.